
Jurisprudentie
BG0292
Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers316643 / KG ZA 08-984
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers316643 / KG ZA 08-984
Statusgepubliceerd
Indicatie
Heeft [A] recht op schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de managementovereenkomst door [B]? Nauwe verbondenheid van de overnameovereenkomst en de managementovereenkomst. Deze verbondenheid brengt mee dat indien de aan de beëindiging van de overnameovereenkomst ten grondslag liggende gronden juist zijn, dit ertoe kan leiden dat onder die omstandigheden niet gevergd mocht worden dat de managementovereenkomst nog langer werd voortgezet, zodat de managementovereenkomst zonder nadere ingebrekestelling beëindigd mocht worden. Het valt niet uit te sluiten dat de overnameovereenkomst in een bodemprocedure niet onverkort stand zal houden, althans dat [A] schadeplichtig is jegens [D] wegens schending van een of meer garantiebepalingen en voorts dat van [B] c.s. onder deze omstandigheden, gelet op de nauwe verwevenheid tussen beide overeenkomsten, niet gevergd mocht worden dat de managementovereenkomst nog langer werd voortgezet.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2008,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 316643 / KG ZA 08-984 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [P],
eiseres,
advocaat mr. M.V. van der Storm te Rotterdam,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] B.V.,
gevestigd te [P],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] B.V.,
gevestigd te [P],
gedaagden,
advocaat mr. A.J. van Dijk te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [A]’, ‘[B]’ en ‘[C]’. [B] en [C] worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘[B] c.s.’ (enkelvoud).
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 september 2008 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [A] is tot 2005 eigenaar geweest van alle aandelen in [B]. [De heer X] (hierna: ‘[X]’) is bestuurder van [A].
1.2. [B] is enig aandeelhouder van [C].
1.3. In 1998 heeft er een taxatie plaatsgevonden van het kantoorpand te [P] waarin [B] gevestigd. Het kantoorpand is eigendom van [B]. In het taxatierapport d.d. 20 november 1998 staat onder meer vermeld:
“(..)
Het pand is voorzien van ventilatiekanalen ten behoeve van de luchtbehandelingsinstallatie die vervaardigd is uit asbestcement. Voorts heeft taxateur asbest- platen in de ruimte aangetroffen waar de luchtbehandelingsinstallatie is opgesteld. Daar het pand niet gesloopt wordt, danwel gerenoveerd, waarbij de kanalen dienen te worden verwijdert kunnen deze bouwstoffen alsnog worden gehandhaaft. Kosten voor verwijdering worden per datum taxatie geschat op f 87.000,--. (..)”
1.4. Op 10 augustus 2005 heeft [A] een overnameovereenkomst gesloten met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [D]. (hierna: ‘[D]’), op basis waarvan [A] de aandelen in [B] aan [D] heeft overgedragen. Voor de overname is, na verrekening van schulden van [B], een bedrag van € 2.017.799,-- betaald. Ten tijde van de overname exploiteerde [B] een onderneming op het gebied van de incassopraktijk en [C] een onderneming op het gebied van de uitoefening van de gerechtsdeurwaarderspraktijk.
1.5. In het kader van de overname is een (tweede) taxatierapport opgesteld. In dit rapport wordt geen melding gemaakt van de aanwezigheid van asbest in het kantoorpand van [B].
1.6. In de tussen [A] en [D] gesloten overnameovereenkomst (hierna: ‘de overnameovereenkomst’) staat onder meer vermeld:
“Artikel 6. Garanties.
6.1. Verkoper staat er tegenover koper voor in en garandeert dat het hieronder in dit artikel bepaalde juist is, zowel op de datum van ondertekening van deze overeenkomst als op de leveringsdatum (tenzij anders bepaald) (..):
(..)
6.3.1. De geconsolideerde jaarrekening van de Vennootschap [ [B], voorzieningenrechter] over het boekjaar 2004 van welke jaarrekening de vennootschappelijke jaarrekening van [C] deel uitmaakt - luidt zoals opgenomen in bijlage 6.3.1.
Deze geconsolideerde jaarrekening van het Concern [ [C] en [B], voorzieningenrechter] is opgemaakt volgens een bij de Vennootschap bestendig gevolgde gedragslijn en van een verklaring van oordeelsonthouding voorzien; deze jaarrekening (hierna te noemen: de Jaarrekening) geeft een getrouw en volledig beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de Vennootschap en daarmee indirect van het Concern op de betrokken balansdatum en van het resultaat over het betrokken jaar en is ook overigens in overeenstemming met de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening.
(..)
6.5.9. De tot het Concern behorende vennootschappen zijn niet in gebreke terzake van contractuele of andersoortige verplichtingen dan wel in overtreding van wettelijke bepalingen en voor haar van overheidswege gegeven voorschriften, zodanig dat uit zulk verzuim of zulk een overtreding financieel nadeel kan voortvloeien.
Artikel 7. Werknemers.
(..)
7.2. Het is verkoper niet bekend dat deurwaarders en (kandidaat-)deurwaarders hun dienstbetrekking op korte termijn wensen te beëindigen.
(..)
Artikel 8. Deurwaarders-ambt, non-concurrentie; geheimhouding.
8.1. Voor het geval de heer [X] voornemens is zijn ambt van deurwaarder neer te leggen en/of zijn werkzaamheden voor het Concern beëindigt of aangeeft te beëindigen alsmede bij het beëindigen van de managementovereenkomst (..), zal de heer [X] zich ervoor inspannen dat een door Koper aan te wijzen persoon de heer [X] als deurwaarder kan opvolgen. Voorts zal de heer [X] zich ervoor inspannen om alle standplaatsen [P] en [Q] zoveel mogelijk te behouden voor het Concern. Overigens zijn partijen bij voormelde regeling ervan uitgegaan dat de heer [X] gedurende de periode tot en met 31 december 2007 steeds volledig beschikbaar is als deurwaarder ten behoeve van het Concern.
(..)
Artikel 11. Vorderingen bij tekortkoming.
11.1 Bij een inbreuk op een of meer van de garanties, alsmede indien een van partijen overigens zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst niet of niet tijdig nakomt, is de nalatige partij jegens de wederpartij met inachtneming van het in artikel 11 bepaalde aansprakelijk voor alle daaruit voor de wederpartij ontstane schade met kosten en rente (..).
Artikel 13. managementovereenkomst.
13.1. De Vennootschap zal geacht worden met ingang van 1 januari 2005 een managementovereenkomst met verkoper te zijn aangegaan conform het concept van die overeenkomst zoals aangehecht als bijlage 13.1 dat bij levering van de Aandelen zal worden ondertekend.
(..)”
1.7. Een van de bijlagen van de overnameovereenkomst betreft een managementovereenkomst tussen [A] enerzijds en [B] en [C] anderzijds. Deze overeenkomst (hierna: ‘de managementovereenkomst’) is bij de levering van de aandelen niet ondertekend, maar wel zijn de afzonderlijke pagina’s door de betrokken partijen geparafeerd.
1.8. In de managementovereenkomst staat onder meer vermeld:
“1. Positie
(..).
1.2 [A] levert managementdiensten aan de Vennootschappen [ [B] en [C], voorzieningenrechter], waartoe [A] verplicht is zodanige diensten te verrichten als van een goed directeur in een vergelijkbare positie verwacht mag worden.
(..)
2. Duur
2.1 Deze overeenkomst eindigt van rechtswege op 31 december 2007.
(..)
2.4 Indien een partij ten aanzien van de bepalingen van deze overeenkomst of ten aanzien van enige andere verplichting welke betreffende de onderhavige samenwerking op partijen rust, toerekenbaar tekortschiet, is de andere partij bevoegd de overeenkomst te beëindigen, doch niet eerder dan nadat hij de tekortschietende partij schriftelijk tot nakoming heeft gesommeerd en deze binnen een redelijke, in de sommatie genoemde, termijn niet alsnog aan zijn verplichtingen voldoet. In dat geval eindigt de overeenkomst op de vervaldag in de sommatie genoemd. (..)”
1.9. Tussen partijen is afgesproken dat er tweewekelijks bestuursvergaderingen van [B] zouden plaatsvinden, waarbij [X] aanwezig zou zijn. Daarnaast zou [X] als adviseur de bestuurvergaderingen van [D] bijwonen. In de praktijk hebben er geen tweewekelijkse bestuursvergaderingen plaatsgevonden en heeft [X] evenmin de vergaderingen van [D] bijgewoond.
1.10. Tussen [B] en een van haar opdrachtgevers, [energiebedrijf], bestond ten tijde van de overname een meerjarige overeenkomst. In het najaar van 2005 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen [energiebedrijf] en [B]. In een verslag van een gesprek d.d. 9 november 2005, waarbij namens [B] [X] en [de heer Y](hierna: ‘[Y]’) aanwezig waren, staat onder meer vermeld:
“(..)
Opvallende zaken:
[De heer Z] [van [energiebedrijf], voorzieningenrechter] heeft een overzicht opgesteld van opvallende zaken die in oktober 2005 zijn afgerekend. Het gaat om de volgende zaken: (..)
Ad 1. In een aantal gevallen is onterecht bij [energiebedrijf] incassoprovisie in rekening gebracht. (..)
Ad 2. Er zijn afrekeningen > € 350,- ontvangen van posten die met historisch verbruik zijn overgedragen aan [B]. Contractueel is echter vastgelegd dat de kosten in dit soort zaken maximaal € 350,- mogen zijn. [Y] geeft aan dat deze afspraak niet geldt voor zaken die voor 2003 zijn overgedragen. Hij zal op basis van de dossiernrs een schifting maken in zaken die voor en zaken die na 2003 zijn overgedragen. Indien inderdaad onterecht meer dan € 350,- in rekening is gebracht zal hij hiervoor een creditnota opmaken.
(..)”
1.11. Enige tijd na de overname heeft [energiebedrijf] geen nieuwe opdrachten meer aan [B] verstrekt.
1.12. Begin 2006 heeft [A] vernomen dat [D] [Y] heeft aangesteld als vestigingsmanager voor het kantoor te [P] waar [B] gevestigd is.
1.13. Na een verzoek van [A] hebben partijen op 6 september 2006 een gesprek gevoerd over de invulling van de werkzaamheden van [X]. Hieruit kwam naar voren dat [D] voor [X], mede gelet op zijn netwerk, met name een acquirerende en adviserende rol zag weggelegd. Aan deze werkzaamheden is vervolgens beperkt uitvoering gegeven.
1.14. In een brief d.d. 17 januari 2007 van de (toenmalige) advocaat van [D] aan [A] staat onder meer vermeld:
“(..) Cliënte heeft van u de aandelen gekocht in de besloten vennootschap [B] (..).
Bij de overdracht heeft u een aantal garanties verstrekt ten aanzien van de hoedanigheid van de vennootschap. Cliënte wenst thans op de garanties als genoemd in artikelen 6.3.1. (jaarrekening en resultaat), 6.5.9. (in gebreke zijn met betrekking tot nakoming contractuele verplichtingen) alsmede 7.2. juncto 8.1 (vertrek mevrouw […]) van de koopakte een beroep te doen.
Bij een inbreuk op een of meer van de garanties is de nalatige partij op grond van artikel 11.1 van de koopakte schadeplichtig. Cliënte lijdt schade, die zij op u zal verhalen.
Naast een beroep op de garanties is cliënte bekend geworden met feiten en omstandigheden die voor cliënte aanleiding vormen het standpunt in te nemen dat u bij de verkoop van de aandelen bedrog heeft gepleegd, althans cliënte heeft gedwaald ten aanzien van het aangaan van de overeenkomst, welke dwaling voor uw rekening dient te komen. Cliënte kan op grond daarvan vernietiging van de overeenkomst dan wel schadevergoeding vorderen.
Cliënte meent dat de schade, die zij heeft geleden, op dit moment bestaat uit de koopprijs. (..)”
1.15. Bij brief van 6 maart 2007 heeft de advocaat van [D] de managementovereenkomst met terugwerkende kracht beëindigd per 1 februari 2007. [A] heeft zich bij de beëindiging van de managementovereenkomst als zodanig neergelegd, maar betaling gevorderd van de managementvergoeding vanaf 1 februari 2007 tot 1 januari 2008 ten bedrage van € 142.083,33, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten. Aan deze sommatie heeft [B] c.s. niet voldaan.
1.16. Op 8 oktober 2007 heeft [X] zich bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel laten uitschrijven als bestuurder van [B].
1.17. [D] heeft op 16 september 2008 verlof verkregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank [ P3] tot het doen leggen van conservatoir derdenbeslag onder een aantal derden, waaronder [B] en [C]. De door [D] gestelde vordering wegens bedrog of dwaling dan wel schending van de garanties van de overnameovereenkomst is inclusief rente en kosten op € 2.623.000,-- begroot.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. [A] vordert – zakelijk weergegeven – [B] c.s. bij wijze van voorschot op schadevergoeding te veroordelen tot betaling van € 142.083,33, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2. Daartoe voert [A] – samengevat – het volgende aan.
Tussen partijen is de managementovereenkomst gesloten, die gelet op het bepaalde in artikel 2.4 onregelmatig is opgezegd tegen 1 februari 2007. [B] c.s. is hierdoor toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen, althans heeft onrechtmatig gehandeld. De redenen voor beëindiging van de overnameovereenkomst, waarbij andere partijen betrokken zijn, spelen hierbij geen enkele rol en worden overigens ook betwist. De door [A] geleden schade beloopt € 142.083,33 en is gelijk aan de managementvergoeding berekend vanaf 1 februari 2007 tot 1 januari 2008, de datum waarop de managementovereenkomst bij regelmatige beëindiging zou zijn geëindigd. [A] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat zij sinds 1 februari 2007 geen inkomsten meer heeft, waardoor [X] ook verstoken is van inkomsten nodig voor zijn dagelijks levensonderhoud.
2.3. [B] c.s. voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid is geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen –, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
3.2. [B] c.s. heeft allereerst het spoedeisend belang van [A] betwist, omdat [A] niet alleen zeer lange tijd heeft gewacht met het instellen van een vordering, maar ook omdat [A], door de verkoop van de aandelen van [B], over voldoende financiële middelen beschikt, zodat onduidelijk is waarom zij de maandelijkse betalingen niet aan [X] kan voldoen.
3.3. Op zichzelf is een spoedeisend belang aanwezig. Weliswaar beschikt [A] over de opbrengst van de verkoop van de aandelen, maar gelet op de gestelde vordering van [D] op [A], dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat dit geld terugbetaald dient te worden. De omstandigheid dat er geruime tijd is verstreken tussen de beëindiging van de managementovereenkomst en het instellen van het onderhavige kort geding hoeft er nog niet toe te leiden dat het spoedeisend belang afwezig is, maar het leidt er wel toe dat er hoge eisen worden gesteld aan de aannemelijkheid van de door [A] ingestelde vordering. Voorts brengt het gestelde spoedeisend belang onvermijdelijk een restitutierisico mee. Deze aspecten zullen derhalve worden meegewogen in de beoordeling van de vordering.
3.4. [B] c.s. heeft voorts aangevoerd dat [A] haar vordering baseert op een concept-managementovereenkomst, dat bij de levering van de aandelen nooit is ondertekend, zodat het maar de vraag is of de tekst waarop [A] een beroep doet van toepassing is.
3.5. Dit verweer kan niet slagen. Partijen hebben ten tijde van de overname van de aandelen onderhandeld over de managementovereenkomst. De managementovereenkomst is bij de ondertekening van de overnameovereenkomst als bijlage gevoegd en geparafeerd. Niet is gebleken dat [B] c.s. daarbij nog specifiek een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van een of meer bepalingen van de overeenkomst. Integendeel, partijen hebben vervolgens (beperkt) uitvoering gegeven aan de managementovereenkomst. Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat de managementovereenkomst niet geldig zou zijn.
3.6. Het voorgaande leidt ertoe dat met een voldoende mate van aannemelijkheid kan worden uitgegaan van de overgelegde tekst van de managementovereenkomst. Vast staat dat de managementovereenkomst met ingang van 1 februari 2007 is geëindigd, nu [A] zich bij de beëindiging als zodanig heeft neergelegd. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [A] recht heeft op schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de managementovereenkomst.
3.7. Op grond van artikel 2 lid 4 van de managementovereenkomst kan [B] c.s. de overeenkomst uitsluitend beëindigen, indien sprake is van toerekenbaar tekortschieten door [A]. Volgens de tekst van de overeenkomst kan pas tot beëindiging worden overgegaan nadat [B] c.s. [A] schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Vast staat dat [B] c.s. [A] niet overeenkomstig artikel 2 lid 4 van de managementovereenkomst voorafgaande aan de beëindiging bij brief van 6 maart 2007 schriftelijk in gebreke heeft gesteld, noch een termijn heeft gesteld om alsnog na te komen. [B] c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat [A] door haar acceptatie van de beëindiging van de managementovereenkomst zich niet meer erop kan beroepen dat [B] c.s. [A] vooraf in gebreke had moeten stellen.
3.8. Uit zowel de stukken als hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat de verhouding tussen partijen ten tijde van de beëindiging van de managementovereenkomst al geruime tijd verstoord was. Tussen partijen is al sinds 2006 discussie over de uitvoering en de wijze van invulling van de managementovereenkomst en zij verwijten elkaar over en weer dat de managementovereenkomst slechts beperkt is uitgevoerd. In dat kader is bovendien nog van belang dat [A] slechts enkele weken eerder de brief van de advocaat van [D] had ontvangen waarin [D] de in het kader van de overnameovereenkomst betaalde koopprijs heeft teruggevorderd. De enkele omstandigheid dat [A] in deze situatie ervoor gekozen heeft om te berusten in de beëindiging van de managementovereenkomst – anders gezegd: het einde van deze overeenkomst als een gegeven te aanvaarden – leidt er nog niet toe dat [A] zich niet meer op een onregelmatige opzegging kan beroepen.
3.9. De vraag die vervolgens rijst, is of er sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat van [B] c.s. niet meer gevergd behoefde te worden dat zij nog tot ingebrekestelling over zou gaan alvorens de managementovereenkomst te beëindigen.
3.10. Anders dan [A] meent, is in dit kader de overnameovereenkomst wel degelijk van belang. Beide overeenkomsten zijn immers zeer nauw met elkaar verbonden. Indien overeenkomsten in een zeer nauwe verbondenheid met elkaar staan, kan dit er onder bepaalde omstandigheden toe leiden dat de lotgevallen van de ene overeenkomst kunnen doorwerken in de andere, ook al betreft het ten dele andere partijen. De managementovereenkomst is een rechtstreeks uitvloeisel van de overnameovereenkomst. Deze samenhang blijkt mede uit het feit dat de managementovereenkomst als bijlage aan de overnameovereenkomst is gehecht. De bij de overeenkomsten betrokken partijen staan bovendien onderling in een nauw verband. De overnameovereenkomst heeft immers betrekking op de onderneming [B] (en ook op [C], nu [B] daarvan enig aandeelhouder is), die op haar beurt, samen met [C], de wederpartij is van [A] in de managementovereenkomst.
3.11. Deze verbondenheid brengt mee dat indien de door [D] aan de beëindiging van de overnameovereenkomst ten grondslag liggende gronden juist zijn, dit ertoe kan leiden dat van [B] c.s. onder die omstandigheden niet gevergd mocht worden dat de managementovereenkomst nog langer werd voortgezet, zodat de managementovereenkomst zonder nadere ingebrekestelling beëindigd mocht worden.
3.12. [B] c.s. heeft drie (hoofd)gronden aangevoerd voor bedrog of dwaling dan wel schending van de garantiebepalingen, op grond waarvan in haar visie de overnameovereenkomst tussen [A] en [D] niet in stand kan blijven. [A] zou allereerst hebben verzwegen dat in een rapport uit 1998 is vastgesteld dat de luchtbehandelingsinstallatie in het kantoor Den Haag vervuild is met asbest. Daarnaast zou eind 2005 en begin 2006 gebleken zijn dat [X] vóór de overname structureel de contractuele relaties met (onder andere) [energiebedrijf] had geschonden, waardoor deze klanten de samenwerking hebben beëindigd, hetgeen [X] ook al vóór de overname moet hebben geweten. Ten slotte zou [X] – voor [B] onbekende en ongunstige – prijsafspraken hebben gemaakt met [energiebedrijf], inhoudende dat voor de inning van bepaalde, oudere vorderingen maximaal een bedrag van € 350,-- zou worden betaald, welke afspraken ertoe hebben geleid dat reeds – te hoog – gefactureerde bedragen deels dienden te worden gecrediteerd.
3.13. Vooropgesteld wordt dat [B] c.s. zeer ernstige beschuldigingen heeft geuit aan het adres van [A] en [X]. Zij heeft de handelwijze van [A] en [X] meermalen bestempeld als bedrog. Voor bedrog is vereist dat er sprake is van opzettelijke misleiding (in de zin van het opzettelijk doen van een onjuiste mededeling of het opzettelijk verzwijgen van enig feit) ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Voor een geslaagd beroep op dwaling is vereist dat een juiste voorstelling van zaken heeft ontbroken en dat de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten indien die voorstelling van zaken wel juist was geweest. De dwaling dient (voor zover in dit kader relevant) te wijten te zijn aan een inlichting van of de schending van een mededelingsplicht door de wederpartij (in dit geval [A]). Ook voor een geslaagd beroep op de garantiebepalingen is vereist dat de werkelijkheid anders ligt dan de verstrekte garanties impliceren.
3.14. Met betrekking tot de aanwezigheid van asbest is aannemelijk dat [A] een spreekplicht had. Het is algemeen bekend dat aan de verwerking van asbest risico’s kleven. Het had dan ook op de weg van [A] gelegen om [D] op de aanwezigheid van asbest te wijzen, temeer nu er een tweede rapport is opgemaakt waarin het asbest niet is vermeld en er voor [D] daarmee logischerwijze geen aanwijzing bestond nog nader onderzoek te doen. De omstandigheid dat de aanwezigheid van asbest op zichzelf geen (gezondheids)gevaar zou opleveren, doet daaraan niet af, nu bijvoorbeeld de mogelijkheid bestaat dat er tot een verbouwing of verwijdering wordt overgegaan, in welk geval dat gevaar wel aanwezig is en de bekendheid dus wel degelijk van belang is.
3.15. Wat [energiebedrijf] betreft heeft [A] aangevoerd dat deze klant pas in september 2005 kenbaar heeft gemaakt geen nieuwe opdrachten te zullen verstrekken. Daarnaast heeft [A] betwist een prijsafspraak met [energiebedrijf] te hebben gemaakt of te hebben toegezegd betalingen te crediteren. In dat kader heeft zij erop gewezen dat tijdens de bespreking op 9 november 2005 [Y] en niet [X] een toezegging heeft gedaan. Van de verwijten met betrekking tot [energiebedrijf] is in het kader van dit kort geding niet komen vast te staan dat [A] al vóór het sluiten van de overnameovereenkomst op de hoogte was van het feit dat [energiebedrijf] de relatie met [B] wenste te beëindigen en evenmin dat [X] met [energiebedrijf] een prijsafspraak heeft gemaakt. Hiervoor is nadere bewijslevering noodzakelijk, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Er valt evenwel niet uit te sluiten dat in een bodemprocedure bij nadere bewijslevering aannemelijk kan worden gemaakt dat [X] ten tijde van het sluiten van de overnameovereenkomst wist (of kennis had van de mogelijkheid) dat [energiebedrijf] haar relatie met [B] zou beëindigen en op dat punt een spreekplicht heeft geschonden, in welk geval mogelijk een beroep op dwaling of op artikel 6.5.9 van de overnameovereenkomst zou kunnen worden gedaan.
3.16. Dat de hiervoor besproken punten bedrog opleveren, is in het kader van dit kort geding niet komen vast te staan. Het valt echter niet uit te sluiten dat de overnameovereenkomst in een bodemprocedure niet onverkort stand zal houden, althans dat [A] schadeplichtig is jegens [D] wegens schending van een of meer garantiebepalingen en voorts dat van [B] c.s. onder deze omstandigheden, gelet op de nauwe verwevenheid tussen beide overeenkomsten, niet gevergd mocht worden dat de managementovereenkomst nog langer werd voortgezet.
3.17. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan het onder 3.1 vermelde criterium. De vordering van [A] is onvoldoende aannemelijk geworden en zal dus worden afgewezen. [A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [A] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [B] c.s. begroot op € 1.070,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 254,-- aan griffierecht;
- bepaalt dat, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan deze proceskostenveroordeling is voldaan, wettelijke rente daarover is verschuldigd;
- verklaart deze proceskostenveroordeling en de bepaling over de wettelijke rente uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2008.
cb